
Recent heeft de kennisgroep vennootschaps- en dividendbelasting een voor de praktijk zeer belangrijk standpunt gepubliceerd over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling onder de dividendbelasting. De uitkomst daarvan kan verassend worden genoemd. De vrijstelling is namelijk niet afhankelijk van daadwerkelijke verdragsvoordelen, zolang er maar een belastingverdrag met een dividendartikel bestaat.
De inhoudingsvrijstelling is opgenomen in artikel 4 Wet Dividendbelasting 1965. Het tweede lid is vanaf 2018 ook van toepassing indien de opbrengstgerechtigde is gevestigd in een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat een dividendartikel bevat
Onder Nederlands belastingverdragen is dit in de regel het geval. Een uitzondering vormt het belastingverdrag met Bermuda. De vrijstelling is ook van toepassing op de overzeese gebiedsdelen Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Artikel 4 Wet Dividendbelasting
De relevante wettekst luidt als volgt:
Inhouding van belasting blijft achterwege ten aanzien van de opbrengsten van aandelen, winstbewijzen, bepaalde kapitaalverstrekkingen en geldleningen, indien:
a) de opbrengstgerechtigde een lichaam is dat volgens de fiscale wetgeving van:
1) Een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aldaar is gevestigd, of
2) Een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aldaar is gevestigd.
Belang van minimaal 5%
Een belangrijke voorwaarde is verder nog dat de opbrengstgerechtigde een belang van tenminste 5% in de Nederlandse vennootschap bezit. Dit belang moet kwalificeren voor de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening als de buitenlandse vennootschap in Nederland zou zijn gevestigd. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing bij beleggingsinstellingen, deelnemingen die louter ter belegging worden aangehouden en laagbelaste beleggingsdeelnemingen met een tarief van minder dan 10%. In dat geval kan wel nog de deelnemingsverrekening gelden, maar dit is niet het geval als de ontvangende vennootschap is vrijgesteld van een belasting naar de winst, of is onderworpen aan een belasting naar de winst die niet resulteert in een daadwerkelijke heffing.
Recht op verdragsvoordelen
De vraag rees of ten aanzien van het dividend recht moet bestaan op de verdragsvoordelen om recht te hebben op de inhoudingsvrijstelling?
De betreffende casus betrof een in Nederland gevestigde bv. Deze had dividend uitgekeerd aan X LTD. Deze vennootschap is gevestigd in een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. De bv maakte het dividend vervolgens over naar een bankrekening van X LTD, die zij aanhoudt bij een bank buiten de staat waar X LTD gevestigd is. Het dividend werd daardoor dus niet daadwerkelijk naar het land van de vestigingsstaat van X LTD overgemaakt en als gevolg daarvan niet in de vestigingsstaat van X LTD aan de belastingheffing onderworpen.
Het toepasselijke belastingverdrag bevat een regeling voor dividenden. Uit de zogenoemde remittance-basebepaling volgt echter dat voor de toepassing van het verdrag voor de dividenduitkering geen recht bestaat op een vermindering van belasting. Omdat aan alle overige eisen voor de toepassing van de inhoudingsvrijstelling is voldaan, is de inhoudingsvrijstelling volgens de Kennisgroep toch van toepassing. De Kennisgroep acht alleen van belang of het betreffende belastingverdrag een dividendartikel bevat en niet of daadwerkelijk recht bestaat op belastingvoordelen.
Inhoudingsvrijstelling wel of niet van toepassing?
De vraag was of de inhoudingsvrijstelling van art. 4 lid 2 Wet op de Dividendbelasting 1965 van toepassing is indien de opbrengstgerechtigde is gevestigd in een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden, maar voor het betreffende dividend geen recht bestaat op verdragsvoordelen.
Hoewel men geneigd zou kunnen zijn om te denken van niet, moet het antwoord op basis van de duidelijke wettekst en parlementaire toelichting toch bevestigend luiden. Dit is ook de visie van de kennisgroep.
De inhoudingsvrijstelling kan in dat geval echter alsnog geweigerd worden op grond van het antimisbruikvoorbehoud ex art. 4, lid 3 Wet op de Dividendbelasting 1965. Daardoor kan de vrijstelling worden onthouden aan:
1) beleggingsinstellingen;
2) opbrengstgerechtigden die in de staat van vestiging volgens een door die staat met een andere staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting geacht worden te zijn gevestigd in een staat waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; en
3) constructies die zijn opgezet om de heffing van dividendbelasting bij een ander te ontgaan. Dit is het geval als een tussengeschoven vennootschap geen schakelfunctie vervult en weinig substance bezit.
Opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde
De vrijstelling is ook niet van toepassing als de opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is. Bijvoorbeeld omdat een dooruitdelingsverplichting bestaat of wanneer sprake is van een lichaam dat in het land van vestiging als een transparante entiteit wordt beschouwd.
Dat het dividend in de tussenhoudsterstaat feitelijk niet belast wordt, lijkt echter geen relevant criterium bij de toepassing van dit misbruikvoorbehoud nu dit niet-belasten een ander type misbruik vormt dan het type misbruik waarvoor het derde lid is geschreven. De Kennisgroep laat dit punt verder onbesproken.
Kennisgroepstandpunt Belastingdienst 13 mei 2025, KG:024:2025:4
Heb je nog andere vragen over de inhoudingsvrijstelling of dividendbelasting?

